Ruimtelijke karakteristieken

Reliëf: De stuwwal vormt de basis van de diverse hoogteverschillen in het dorp. In zuidelijke richting lopen enkele dalvormige laagtes, die in de laatste IJstijd door erosie zijn ontstaan. De hoogteverschillen hebben het gebruik van het landschap in het verleden beïnvloed. Een hardstenen merksteen van de Rijksdriehoeksmeting (triangulatie), aan de noordzijde van het dorp, herinnert aan het weidse uitzicht dat rond 1800 vanaf dit punt moet hebben bestaan (over de uitgestrekte heidevelden – de bossen nog niet geplant- was Harderwijk zichtbaar). Ook tegenwoordig wordt het dorpsbeeld in belangrijke mate bepaald door de glooiingen van het landschap.

Dorpsbrink : De ligging van de wegen in het dorp hangt samen met het natuurlijk reliëf en het akkerpatroon. Kenmerkend voor de hoofd­ structuur is de kruisgewijze aansluiting van de voornaamste wegen in de kern van het dorp. Ten noorden van deze kruising bevond zich de dorpsbrink waarop het vee kon worden geplaatst. In de huidige ruimtelijke structuur is deze verbreding nog herkenbaar als langgerekte driehoekige ruimte tussen het Jachthuis en de kerk.

Onverharde wegen: Het grootste deel van de wegen in Hoog Soeren bestaat uit smalle zand­, leem­ en grindwegen. Ze vormden ooit de ontsluitingspaden van de akkers. Met de komst van paard en wagen, en later auto’s gingen de bewoners deze ‘kruiwagenpaden’ verbreden. Het overtollig zand werd daarbij langs de rand van de weg gegooid. Door het geleidelijk verspoelen van de ondergrond zijn enkele van deze wegen in de loop der tijd verder in het landschap ingesleten. Daarnaast heeft het systeem van plaggenbemesting door de eeuwen heen geleid tot een verhoging en soms bolle ligging van akkers. De enigszins verdiepte ligging van tussenliggende wegen werd hierdoor versterkt. Dit geldt met name voor de ‘holle weg’ die vanaf de dorpsbrink westwaarts loopt.

Schaapsdriften: Schaapsdriften dienden om het vee van de heidevelden naar de brink te geleiden. Een drift bestond uit een vertakking van heidewegen die trechtervormig op elkaar aansloten, om vervolgens als één weg tot de dorpsbrink door te lopen. Langs deze wegen lagen wallen die verhinderden dat het vee de akkers opliep. De schaapskooien waren gelegen langs de buitenrand van het dorp (Solskamp, Brandtoren, Hollemanskamp (nabij nr. 91) tussen Oranjeoord en Molenpad bij het Wilhelmina­bosje, en Uilenkamp). In de huidige opzet van het dorp zijn de twee belangrijkste schaapsdriften nog herkenbaar. Met name de situatie aan de noordzijde is nog gaaf door de wegenstructuur, de ruimtelijke samenhang met de akkers, het reliëf en de aanwezigheid van de begeleidende wallen.

Open enken:Het landschappelijk contrast tussen de relatief open enk en het omliggende bosgebied is waardevol. Vroeger lagen ten zuiden en ten noorden van het dorp uitgestrekte heide­gebieden. Aan deze zijden markeerden houtwallen de grens van de cultuurgronden. Aan de oost­ en westzijde grensden de akkers van de nederzetting aan oude bosgebieden (Hoog Soerensche Bossen). Bijzonder was de situatie aan de westzijde, waar een zogenaamde tra langs de bosrand werd aangelegd, die bescherming bood bij brand als brandgang en fungeerde als grensaanduiding. Deze structuur dateert vermoedelijk uit de 17e eeuw en is tegenwoordig herkenbaar als een onbeplante strook die aan weerszijden wordt begeleid door wallen.

Wallen: Aan de randen van het dorp liggen (restanten van) aarden wallen, die vroeger dienden om de in cultuur gebrachte gronden te beschermen tegen allerhande loslopend wild, zoals herten, reeën, wolven en wilde zwijnen. Greppels werden aan de buitenzijde gegraven, om de hoogte van de barrière te vergroten. Ten einde een ondoordringbare wering te creëren, werd op dergelijke wallichamen een dichte beplanting van eikenhakhout of doornige struiken aangebracht. Hoewel de begroeiing tegenwoordig minder dicht is en veel greppels hun diepte hebben verloren, zijn deze structuren gaaf bewaard gebleven en markeren ze de oude begrenzing van het dorp.

Leilinden: Aan de voorzijde van verschillende panden zijn leilinden aangeplant. Deze bomen werden neergezet om schaduw te bieden. Om die reden bevinden leilinden zich vaak aan de zuidzijde van de bebouwing. Vooral bij boerderijen en uitspanningen werd deze wijze van zonwering toegepast.